Een ontmoeting. Door Emil Augustus Glogau
Event ID: 568
30 september 1917
Source ID: 55
“Toen ik in de laatste dagen van september met de ochtendtrein van Frankfurt naar Berlijn reed, sprong in Gotha een jonge ulanenofficier met acrobatische behendigheid in de vertrekkende trein, gooide zijn jachtgeweer van zijn schouder in het bagagenet van mijn coupé, trok de kraag van zijn jas over zijn kin, leunde achterover in de stoel en viel meteen in een diepe slaap. Bij de ‘vliegende’ stationsboekhandelaar had ik het net verschenen gele Ullstein-boek ‘Der rote Kampfflieger’ gekocht, maar dat had ik ook in het bagagenet bij mijn boterhammen gelegd, omdat ik meer geïnteresseerd was in de slaper tegenover me. Hoe kon een lichaam dat zojuist nog levendig aan het werk was, alsof het door een bliksemhypnose was getroffen, in de diepste rusttoestand blijven zonder enige trilling in zijn gelaat? Wie kan zijn wil zo trainen dat de grens van het bewustzijn willekeurig en onmiddellijk kan worden overschreden? Die jongeman moet een sterke energie hebben, zei ik tegen mezelf, maar zijn gladde gezicht van een laatstejaars middelbare scholier spreekt dat tegen. Had de blonde jongeling niet ook goedmoedige, blauwe jongensogen toen hij binnenkwam? Hoe bewust en vastberaden waren zijn bewegingen, hoe krachtig zijn greep op het geweer? De vierkante schedel en de sterke kaaklijn behoorden toe aan een Oost-Duitse jonker. Maar hoe pasten de lijnen van berusting van het jukbeen naar de kin in dit onbeweeglijke gezicht? Had de oorlog deze groeven in het gezicht van deze jonge luitenant gegraven? Pas dan zie ik twee sterren op zijn schouderstuk. Ruitmeester? Op zijn twintigste, hooguit vierentwintig jaar ruitmeester? Nou ja – Gotha ingestapt – Thüringer vorstendommen – orden op
de kraag van zijn jas – een prins dus. Toen gingen zijn ogen net zo plotseling open als ze zich eerder hadden gesloten, richtten zich op mijn bagagenet en straalden alsof ze gelukkig waren geworden. De ‘prins’ lijkt honger te hebben, dacht ik, kun je hem een broodje worst aanbieden? ‘Is er een restauratiewagon in deze trein?’, vroeg hij me. ‘Helaas niet, maar misschien mag ik u een boterham aanbieden, ik zag uw verlangende blik en twijfelde of ik u daarop zou aanspreken.’ Toen lachte hij als een uitgelaten strik, werd rood als een auteur die voor het eerst zijn werk in druk ziet, beet in mijn worstje en antwoordde: Ach nee, dat is voor dat boek daar. Ik vind het namelijk zo leuk dat elke reiziger zo’n ding een naam geeft. Kijk eens – daarbij wees hij naar de mensen die bij de spoorwegovergang op het station van Weimar stonden te wachten – allemaal ‘rode gevechtsvliegers’. Ik begrijp het ineens, pak het boek, sla de titelpagina open en weet nu dat ik tegenover de rode gevechtsvlieger in eigen persoon, Manfred Freiherr von Richthofen, zit.
“Heeft u dat ding al gelezen?”, vraagt hij me. Ik schud mijn hoofd. “Nou, laat het dan maar zitten, want ik kan niet schrijven, ik kan alleen vliegen en schieten en een beetje kletsen, zoals het me in de mond komt.” En zo vertelde hij me met welbespraakte lippen, die nu voor altijd gesloten zijn, over zijn avonturen in de lucht, tot we in Berlijn aankwamen.
Wat hij daarover vertelde, zou een heel boek kunnen vullen, maar dat boek is door hemzelf geschreven. Ik zou graag de beschrijving kunnen geven van de jongensachtige frisheid van deze beroemde durfal, de bruisende mentaliteit van dit onbevangen kind van de natuur en de soldateske eenvoud van deze Silezische edelman. “Ik ben maar een gevechtspiloot,” zei hij, “maar Boelcke, dat was een held.” Daarbij knoopte hij de Pour le mérite onder zijn uniformjas, zodat de mensen hem niet zo aanstaarden. Zijn hand gleed in zijn broekzak, waaruit hij een telegram haalde. Kijk eens, is dat niet aardig van de keizer, hij telegrafeert me bij mijn zestigste neergeschoten vliegtuig: ‘Nu moet u eens wat rustiger aan doen. Toen heeft de hertog van Koburg-Gotha me uitgenodigd voor de jacht bij kasteel Reinhardsbrunn, en nu wil ik met Lothar (zijn beroemde broer) in Berlijn afspreken om te gaan winkelen. Helaas is Moritz er niet bij. Moritz? Dat is namelijk mijn dog, die moet overal bij zijn. Ik neem haar zelfs mee in de lucht. Kent u Berlijn? Ja? Fantastisch! Dan moet u ons Berlijn een beetje laten zien, want wij kennen het niet en hebben daar ook verder geen bekenden. Ik ben maar één keer bij de keizer geweest, maar die is er nu niet. Daar is me trouwens eens iets leuks overkomen: ik was met een dame, net als nu met u, meegereisd en heb haar bij de grote autopech in mijn vooraf gereserveerde auto meegenomen. Natuurlijk had ik mijn jachtgeweer, zoals altijd, over mijn arm, want jagen gaat toch boven alles, nietwaar? De dame had twee zonen als vrijwilligers in het veld en maakte haar opmerkingen: Ja, de heren officieren kunnen gaan jagen, maar mijn brave jongens moeten in de loopgraven liggen. Ik antwoordde: ik ga altijd jagen, ik doe niets anders, dag en nacht. Ze antwoordde dat het een schandaal was dat ik daarover opschepte. Daarop zette ik haar bij haar huis af en voordat ik wegreed, riep ik haar nog na: Hopelijk leest u binnenkort weer over mijn jachtbuit. Ik ben Manfred von Richthofen. U had haar gezicht moeten zien .“ We reden naar Berlijn en bij het afscheid vroeg hij me of ik rond Kerstmis vrij kon nemen. Hij zou dan langere vakantie krijgen en me dan kunnen ontmoeten. ”Ach nee,” onderbrak hij zichzelf, ik kan toch niets beloven… Nou, u weet toch dat ik nu aan de beurt ben. De Engelsen hebben al lang een enorme prijs op mijn hoofd gezet.“ Hij sloeg zijn hielen tegen elkaar en zwaaide nogmaals naar me vanuit de mensenmassa. Voor mij zou het zijn laatste groet zijn. Nu is hij naar Walhalla verhuisd.”
Comments (0)