De getuigenis van Bodenschatz
Event ID: 443
21 april 1918
Source ID: 58
“Het is 21 april 1918.
Mist en grijze grondnevel hangen boven het vliegveld van Cappy. Het ruikt naar vorst en lente. De officieren van het squadron staan bij elkaar, volledig gekleed. Ze zijn allemaal in een duizelingwekkende stemming. Hun gelach zingt keer op keer door de oostenwind. Ze hebben alle reden om in een goede stemming te zijn: de grote successen van de afgelopen dagen, de onvoorwaardelijke erkenning van hun superieuren, hun snelle driedekkers die zich uitstekend hebben bewezen, het nieuwe vliegveld waar ze zich uiterst comfortabel voelen, alles is weer in topvorm, zowel intern als extern.
Deze keer commandeert de cavaleriekapitein deze goede stemming uitbundig. Hij gooit plotseling een brancard om waarop luitenant Wenzl is gaan liggen voor een goed dutje, en wanneer een andere vermoeide zoon van de aarde nietsvermoedend ook gaat liggen voor een goed dutje op de vrije brancard, gooit de cavaleriekapitein ook deze jongeman in de lentemodder. Als tegenprestatie bevestigen sommigen, die bloedig wraak willen nemen voor deze privé-inbreuk op het recht van hun kameraden om te slachten, een remblok aan de staart van Moritz, Richthofens mastiff, zodat het beledigde schepsel troost en erkenning zoekt bij zijn meester.
Steeds weer weerklinkt het gelach van de baron over het plein. Zelden hebben ze hem zo puur en luid geamuseerd gezien. En ze weten dat deze jager eigenlijk heel blij is met het 80e wild dat hij gisteren heeft neergehaald, ook al zegt hij er niet veel over.
Hij vertrekt over een paar dagen ook naar het Zwarte Woud met luitenant Wolff om wat milder te jagen. De vader van de gesneuvelde luitenant Voß heeft hem bij hem thuis uitgenodigd. Twee tickets liggen al bij de adjudant.
Iedereen op het vliegveld is er erg voor dat de commandant wat ontspant; als er iemand aan de beurt was om in de slaapwagon te klimmen in plaats van in het driedekker, dan was hij het wel. En er zijn andere mensen buiten het vlieggebied die het er ook helemaal mee eens zijn. Hogere wezens, zogezegd, die zelfs in het Grote Hoofdkwartier zitten. De snelheid waarmee Richthofen zijn firing list schreef werd met groot respect en veel achting ontvangen: de namen Boelcke en Immelmann waren keiharde voorbeelden van waar de weg van de besten, juist omdat ze de besten zijn, uiteindelijk toe moet leiden, onder alle omstandigheden moet leiden. Daarom werd luitenant Bodenschatz enige tijd geleden benaderd of het niet mogelijk was om de Ritmeester rond te krijgen, er was bijvoorbeeld een heel mooi werkterrein voor hem, een inspectiecentrum voor alle jachteskadrons, waar hij zijn schat aan ervaring ter beschikking kon stellen.
De cavaleriekapitein lachte in het gezicht van zijn adjudant terwijl deze hem plichtsgetrouw onder de hand tikte. “Inktspion?…Nee!…Blijf aan het front!” Dat was het einde van de zaak. Maar hij vond het niet erg om een paar dagen naar de vader van zijn vriend Voss in het Zwarte Woud te reizen.
De oostenwind gierde over het plein en ze hieven allemaal hun hoofd op en snoven. Als het nog even zo doorgaat, is het straks helder weer en komen de heren dansen.
Tegen half elf heeft de oostenwind de wolken opzij geduwd en klaart het op. De officieren haasten zich naar het vliegtuig. Maar de commandant vertraagt een beetje en zegt dat ze moeten wachten met opstijgen zodat de heren flink brutaal worden, dan is het des te makkelijker om ze voor het kanon te krijgen. Op dat moment komt er een telefonist aanrennen: er vliegen wat Engelsen vooraan.
In minder dan vijf minuten donderden de eerste drie vliegtuigen over het plein. Eerste luitenant Bodenschatz slenterde langzaam naar de observatiepost en hield zich vast aan de schaartelescoop. Het was rond 11 uur in de ochtend. Hij ziet de twee rupsbanden van Squadron 11 naar het front vliegen, de ene geleid door luitenant Weiß, de andere door de commandant. Ze raasden westwaarts langs de Somme.
Dan ontdekt hij de Lords en is het niet langer mogelijk om vriend van vijand te onderscheiden. Rond twaalf uur komt het squadron weer aanvliegen, het ene na het andere vliegtuig zweeft uit en landt. Plotseling wordt de adjudant als door een bliksemschicht van boven naar beneden getroffen: hij staart het veld op. Richthofen is er niet!
Hij schreeuwt van zijn hoge stoel naar beneden, enigszins angstig, naar de luitenants Wenzl en Carius, die eruit zijn geklommen en nu naar hem toe rennen. “Waar is Richthofen?”
Luitenant Wenzl zegt streng: “Ik heb een stom gevoel; we waren net over de lijn en er kwamen 7 Sopwith met rode snuiten over de lijn, de anti-Richthofen mensen, het gekrakeel begon, ze waren in de minderheid en we konden niet goed schieten. De Ritmeester vloog op zicht en naderde nu met zijn ketting. Maar er kwamen al 7 of 8 nieuwe heren van boven naar beneden, er was een vuurgevecht, alles door elkaar, we boorden elkaar allemaal wat dieper, in de oostenwind kwamen we steeds verder, braken het gevecht af en sliepen ons een weg terug over de linies… Ik heb een stom gevoel. Toen ik terugvloog, zag ik ten oosten van Corbie een vliegtuigje dat daar nog niet eerder was geweest. Volgens mij was het een rood vliegtuig!”
De mannen staren hem even aan en dan geeft kapitein Reinhard, de hoogste officier van het eskader, onmiddellijk opdracht aan luitenant Wenzl, luitenant Carius en luitenant Wolfram v. Richthofen (de neef van de commandant) om het gebied rond Corbie te verkennen op zoek naar het rode vliegtuig.
De drie machines racen over het plein en gaan omhoog. Bovenaan raken ze de weg kwijt terwijl ze zoeken. De luitenant Wenzl stormt koppig en met opeengeklemde tanden in de richting van Corbie, hij daalt af tot 2-300 meter en probeert dicht bij de machine te komen om de identiteit vast te stellen. In plaats van één machine ziet hij er nu twee op die plek staan. Van deze afstand kan hij niets zeker weten, hij zou de linies moeten oversteken. Onder een regen van mitrailleur- en luchtafweervuur probeert hij het, maar Engelse eenzitters hijgen al in zijn nek. Toch breekt hij door op moord en doodslag en komt dichter bij de mysterieuze machines op de grond, wanneer er een hevig getjilp in zijn vliegtuig klinkt. Drie Sopwiths komen achter hem aangerend. Er was niets meer aan te doen, ze dreven hem toch al dieper en dieper, en het was jagen met vallen of opstaan. Toen hij zijn eigen linie bereikte, haalden de Britten hem in en nu riskeerde hij het laatste: op 20 meter hoogte zwiepte hij over de Duitse vastgebonden ballon die daar stond en toen langs de grond naar Haufe. Er is dus geen nieuw verslag.
Ondertussen heeft het nieuws dat de commandant niet is teruggekeerd de laatste man bereikt. De mensen staan somber om zich heen. Niemand zegt iets. Zodra luitenant Richard Wenzl was opgestegen, zette de adjudant alle luchtaanvalofficieren aan de telefoon. Niemand van hen kan iets melden. Nu zijn alle divisiecommando’s in de sectie gealarmeerd. Dezelfde zin wordt keer op keer in een roes herhaald: “Squadron 11 is teruggekeerd van een vijandelijke vlucht. De Ritmeester wordt vermist. De mannen van het squadron melden dat de Ritmeester is neergestort. Heeft een rood driedekker een noodlanding gemaakt in uw sectie? Is er een rood driedekker waargenomen die aan weerszijden van jullie landt?” En bij de artillerie- en infanterieposten verheffen alle zoemers hun stem en vragen: rood driedekker, rood driedekker, rood driedekker? De orderontvangers en signaallopers strompelen haastig door de verbindingsloopgraven, schreeuwen en geven briefjes door: “Rood driedekker, rood driedekker, rood driedekker?… Alle schaartelescopen, loopgraafspiegels, verrekijkers, alle ogen van de infanterie in de voorste loopgraven doorzoeken het terrein: Red triplane, red triplane, red triplane?…Elke minuut telt, zo helpe ons God. Als hij een noodlanding heeft gemaakt, moet hij onmiddellijk geholpen worden.
Uiteindelijk, na een ongekende eeuwigheid, meldt de generale stafofficier van de 1e Divisie het volgende: De artillerie-observatiepost van het Regiment Veldartillerie Nr. 16, eerste luitenant Fabian, had de strijd perfect geobserveerd vanuit Hameln Oost. Luitenant Fabian had gezien dat een rood driedekker vlot geland was op hoogte 102 ten noorden van Vaux sur Somme. Onmiddellijk na de landing was Engelse infanterie naar boven gerend en had het vliegtuig achter de hoogte getrokken. De consternatie in Cappy is eerst immens, maar dan haalt iedereen opgelucht adem. De commandant had een noodlanding gemaakt en leefde dus nog.
Het rapport van eerste luitenant Fabian wordt onmiddellijk naar de bevelvoerende generaal van de luchtmacht gestuurd. De adjudant van het squadron vraagt kapitein Reinhards toestemming om naar de observatiepost van regiment 16 Veldartillerie te reizen. Misschien… met de scherpe ogen van een vliegenier… tuurt de adjudant lange, lange tijd door de schaartelescoop, nauwgezet, bijna centimeter voor centimeter, speurt het terrein af, houdt Hill 102 lange, lange tijd in zijn lens, stelt korte, snelle vragen aan eerste luitenant Fabian… zonder resultaat.
Om twee uur ’s middags keert de adjudant terug naar het vliegveld, zijn ogen brandend van observatie. Enkele infanterieofficieren hebben verslagen doorgegeven, ze bevatten geen woord meer dan de artillerieofficier Fabian al heeft gemeld.
Dit betekent dat de tijd waarbinnen de cavaleriekapitein op de een of andere manier en op een bepaald moment hulp had kunnen krijgen zo ongeveer voorbij is. Nu kunnen we alleen maar blijven hopen dat hij buiten onze linies is geland, in het ergste geval gewond, in het beste geval ongedeerd. Het is niet de eerste keer dat hij een noodlanding maakt, hij maakt zelfs een noodlanding in gewonde toestand. In het telefooncentrum van het eskader stromen de vragen van alle kanten binnen.
De legerleiding besluit plotseling een buitengewone stap te nemen. De generaal stuurt de vijand een open vraag. “Ritmeester von Richthofen is aan de andere kant geland en vraagt nieuws over het lot.” Er komt geen antwoord.
Het vliegveld van Cappy blijft stil, luisterend, neerslachtig. In de middag wordt de oostenwind sterker en koeler. Die vervloekte oostenwind! Hij drijft wat hem niet langer kan weerstaan westwaarts, Frankrijk in. En degenen wiens motoren falen worden gedreven. Misschien heeft deze drievoudig vervloekte oostenwind het rode driedekkervliegtuig naar het westen gedreven, zonder de oostenwind zou het misschien… Dromen zijn ijdel.
Tegen de avond zit er niets anders op dan Richthofen’s vader te informeren. Hij is nu de plaatselijke commandant in Kortryk. Eerste luitenant Bodenschatz klimt in een observatievliegtuig, neemt de kortste route via Douai en Lille, belt majoor Richthofen op vanaf het vliegveld van Kortryk en vraagt of hij hem onmiddellijk mag bezoeken. In het prachtige stadhuis van Kortryk benadert de oude heer de adjudant door de schemerige kamer.
“Ik heb het gevoel dat er iets met Manfred is gebeurd,” zegt hij kalm. De eerste luitenant staat met een stijf gezicht in de ogen van de majoor te kijken: “Majoor, ik moet u meedelen dat de heer Ritmeester nog niet is teruggekeerd van een vlucht. Maar alle onderzoeken hebben geleid tot de hoop dat hij nog leeft.” De mannen kijken elkaar zwijgend aan. Dat hij nog leeft? De oude officier weet wel beter. En alsof hij in diepe gedachten verzonken is, zegt hij langzaam: “Dan heeft hij zijn hoogste plicht vervuld.”
Terwijl ze afscheid nemen, de oude heer terug in de schemering van zijn kamer, voelt de adjudant zich alsof hij in diepe duisternis loopt. Diezelfde avond komt de eerste luitenant terug bij Cappy. Hij hoort de half luide gesprekken in de mess, ziet de bemanningen ’s nachts op het plein staan en naar de sterrenhemel staren, alsof iemand op wie ze zo lang hebben gewacht plotseling in een zachte glijvlucht naar beneden komt en alles tot een grote grap verklaart. Er is nog veel te doen voor de adjudant.
Er wordt een bericht naar zijn moeder en broer in Schweidnitz gestuurd: “Manfred is niet teruggekeerd van de vlucht en is volgens de ontvangen berichten waarschijnlijk ongedeerd aan de andere kant van de linies geland.” Kapitein Reinhard loopt onophoudelijk op en neer en zakt in elkaar als de adjudant, hondsmoe, zich in een stoel werpt, plotseling weer opstaat en de ijzeren cassette uit de geheime kast haalt. Hij opent hem en haalt er een grijze dienstenvelop uit, verzegeld met de dienstzegels van het squadron. De tijd is gekomen. Hij dacht al eerder dat het tijd was, in Le Cateau. Hij opent de envelop. Er zit een klein, niet meer helemaal schoon briefje in, de adjudant scheurt het door en overhandigt het aan de kapitein.
In Richthofens hand, geschreven met potlood, staat een zin: “10 maart 18. Mocht ik niet terugkeren, dan moet eerste luitenant Reinhard (Jasta 6) het commando over het squadron overnemen. Frhr. v. Richthofen Rittm.”
Het is zijn hele testament en zijn hele nalatenschap. Het is uitsluitend en alleen van toepassing op zijn eskader. Een echte soldatenerfenis. Niets hierin heeft betrekking op zijn persoonlijk bestaan. Er staat niets in dat betrekking heeft op zijn persoonlijke zorgen, niets dat in zijn privéleven geregeld moet worden. Geen zachte terugblik, naar zijn moeder, naar zijn vader, naar zijn broers. Er hoefde niets georganiseerd te worden in zijn privéleven. Hij had geen privéleven. Zijn leven behoorde toe aan zijn vaderland, zonder voorbehoud, zonder consideratie. Zijn leven behoorde toe aan het eskader. Vrij en onbezwaard besteeg hij elke vlucht. Hij had ervoor gezorgd dat zijn eskader in de juiste handen zou vallen toen het duistere lot hem overkwam. En hij hoefde zich nergens anders zorgen over te maken.
Maar eerste luitenant Reinhard, die inmiddels kapitein is geworden, en eerste luitenant Bodenschatz kunnen zich niet voorstellen dat dit bescheiden briefje nu nog geldig is. Het is gewoon niet mogelijk dat Manfred von Richthofen het slachtoffer is geworden van dezelfde genadeloze oorlogswet waaraan alle mannen die ten strijde trokken vroeg of laat bezweken. Er zijn uitzonderingen, bleven ze denken. En toch was hij een uitzondering. Hij die zo verwend was door de god van de strijd, zo gedecoreerd, zo beschermd, kan niet zomaar van het ene uur op het andere door diezelfde god van de strijd in de steek gelaten worden, verraden en verkocht. Hij moet nog ergens in leven zijn.
Deze hoop, waar niet alleen Jagdgeschwader I, maar het hele Duitse leger zich op toelegt, wordt gevoed door een vreemd vijandelijk radiobericht dat onderschept werd maar plotseling vastliep. Men kon het ruwweg afluisteren: “…beroemde Duitse gevechtspiloot Ritmeester von Richthofen werd neergeschoten in de buurt van Corbie en werd gedood na de landing door Australische troepen…” Hier brak het radiobericht af.
We stonden voor een raadsel en werden geleidelijk aan een beetje achterdochtig. Waarom zweeg de vijand, waarom kondigde hij niet meteen aan de hele wereld aan, zoals hij zich in andere gevallen helemaal niet schaamde, dat hij erin geslaagd was om zo’n grote slag te slaan?
Er werden bevelen gegeven om elke gevangen Engelsman in detail te ondervragen. Maar Engelse vliegeniers die door de Duitsers gevangen waren genomen, wisten alleen dat de Ritmeester dood was, anderen zeiden dat een Duitse vliegenier, wiens naam geheim werd gehouden, ernstig gewond naar het militair hospitaal in Amiens was gebracht. Onder zulke omstandigheden vervliegt alle hoop.
Er ontstonden geruchten en veronderstellingen en deze geruchten waren soms bitter, sommigen zeiden zelfs dat Richthofen door Australische soldaten was doodgeslagen.”
Comments (0)