Luchtgevechtstactieken
Event ID: 635
04 april 1918
Source ID: 55
“De luchtstrijd is in deze wereldoorlog het overblijfsel van het ridderlijke tweegevecht. Honderd jaar geleden stond de leider van een leger nog op een heuvel, leidde van daaruit de strijd en voerde, als het mis ging, zelf een aanval uit. Tegenwoordig zit de legerleider aan de telefoon, heeft de landkaart voor zijn neus en bestormt met papieren vlaggetjes Engelse nesten. In de lucht is dat anders. Daar is nog geen generale stafofficier die de aanval op het vijandelijke eskader leidt. Het spijt de inktspionnen ten zeerste dat ze de luchtstrijd nog niet theoretisch hadden uitgevonden, maar dat Boelcken, de man van de daad, dit geheel nieuwe en grote strijdtoneel uit de kinderschoenen heeft geholpen. Er zijn geen uitgebreide aanvallen, van de flank oprollen of in de rug vallen. Ook kan men zich nog niet op cumuluswolken opstellen of achter een onweerswolk op de vijand loeren, maar daar geldt: “Waar is de vijand?” – “De vijand is hier!” “Wijs hem aan, die slaan we neer!”
Je vliegt gewoon op het Engelse eskader af, dan komt het tot een gevecht en eindigt het in een één-op-één gevecht. Ik houd het vijandelijke eskader niet met mijn machinegeweer tegen, maar zoek de individuele tegenstander uit. Dan geldt: “Jij of ik!” Een ridderlijk gevecht met gelijke wapens, ieder met een machinegeweer en een vliegtuig, een beetje sportief vermogen en: voor het overige wordt nu het hart gewogen.
De luchtstrijd is een gebied dat eigenlijk in één zin kan worden samengevat. Aan de andere kant kunnen er vele boeken over dit gebied worden geschreven zonder dat het onderwerp uitgeput raakt. Ik vroeg Boelcke eens naar zijn tactiek. Ik was toen nog een complete beginner en had nog niemand neergeschoten. Hij antwoordde me: “Ik ga gewoon dichtbij en richt nauwkeurig!” Ik was boos dat hij me zijn geheim niet had verklapt en vloog weer naar huis. Maar nu weet ik dat Boelcke me daarmee zijn hele tactiek had verklapt.
Ik heb zelf het begin van de luchtoorlog meegemaakt. In de zomer van 1915, toen ik bij de luchtmacht kwam, zag ik foto’s van hoe onze journalisten zich de luchtstrijd voorstelden. Men maakte grapjes over het idee van luchtgevechten, en ik begon er zelf interesse in te krijgen. Het was me van tevoren al duidelijk dat ik ooit gevechtspiloot zou worden, en om niet te laat te zijn voor de wereldoorlog in de lucht, liet ik me acht dagen in mijn vaderland opleiden tot waarnemer en vertrok. Mijn eerste luchtgevecht verliep als volgt: ik wilde met een onderofficier een gewone verkenningsvlucht maken en was nog niet lang boven de linies toen ik plotseling tegenover een Russische Farman stond. Ik kan niet zeggen wie er meer schrok: de Rus of ik? We waren allebei bang. Ik had nog nooit een vijandelijk vliegtuig gezien. Plotseling vloog zo’n grote vogel recht op me af. Machinegeweren bestonden nog niet. Ik had een pistool voor zes personen, dat ik altijd bij me had. De gedachte dat ik het ooit zou gebruiken, was eigenlijk nog nooit bij me opgekomen. Het ding zat altijd ergens in een hoekje van de carrosserie. Ik had het snel gevonden. De Farman was al gevaarlijk dichtbij gekomen. Ik richtte, mikte heel nauwkeurig en toen ik de trekker overhaalde, merkte ik dat er geen patronen in zaten. Bij nader inzien bleek dat ik tot nu toe altijd zonder patronen had gevlogen, alleen met het lege pistool. Ik vertelde dit aan mijn dappere piloot, en goed advies was duur. Godzijdank gaat alles in de lucht altijd zo snel dat je geen oorlogsraad kunt houden. De Farman leek in een vergelijkbare situatie te verkeren. Eerst had hij me niet gezien, toen schrok hij zich rot, wat zich uitte in een krachtige duikvlucht. Nu haalde ook hij zijn moordwapen tevoorschijn, maar daar zaten wel kogels in, want hij vuurde minstens tien schoten op me af. Daarmee was de zaak ook voor hem afgehandeld. Hij vloog verder om ons te verkennen en ik vloog verder naar Rusland. Thuisgekomen droomde ik nog vele nachten van het zenuwslopende luchtgevecht. Andere vliegtuigen hebben iets soortgelijks meegemaakt. Soms zwaaiden ze zelfs vriendelijk naar elkaar en vlogen ze langs elkaar heen.
In die tijd, toen ik in Rusland meedeed aan de opmars, werd er in het westen al wat meer gesproken over luchtgevechten. Garros, Pegoud en andere Franse piloten, die al in vredestijd beroemd waren, kwamen op het idee om machinegeweren mee te nemen in hun goede vliegtuigen om daarmee de ongewapende Duitsers aan te vallen. Zo schoot Pegoud aan het begin van het jaar 1915 in korte tijd zes Duitse piloten neer. In mei 1915 werd de naam “gevechtsvliegtuig” – het was een groot tweezitsvliegtuig dat met een machinegeweer was bewapend – bekend aan het westfront. Toen ik in augustus naar Vlaanderen kwam, waren er geen vliegtuigen meer zonder machinegeweer. Er werden hele eskaders opgericht die zich bezighielden met luchtgevechten. Er werden belachelijk weinig vliegtuigen neergeschoten. Als iemand een luchtzege behaalde, werd deze man bewonderd en bekend. Meestal waren toevallige treffers de reden voor het succes. Kort daarna bouwde men grote machines met twee motoren. Een machinegeweer-schutter moest voorin worden geplaatst, een andere achterin. Men denkt nu de juiste gevechtsvliegtuigen te hebben gevonden. Tot nu toe zat men volledig op het verkeerde spoor, zonder dat men dat doorhad. Degene aan wie we te danken hebben dat we een echt, echt gevechtsvliegtuig hebben gebouwd, namelijk de eenzitter, is Fokker. Zijn vliegtuigen waren altijd de lichtste en dus ook de meest wendbare, en meestal waren ze uitgerust voor slechts één inzittende, met andere woorden een absolute sportmachine, die absoluut niet geschikt was voor militaire doeleinden in oorlogstijd. Fokker kwam op het idee om een machinegeweer te construeren dat door de propeller schoot. De verbaasde autoriteiten in zijn thuisland beschouwden dit als een speeltje en wilden er aanvankelijk niets van weten, totdat Boelcken, de man die het meest geïnteresseerd was in luchtgevechten, over deze interessante uitvinding hoorde en besloot om met zo’n vliegtuig eens op een tegenstander te schieten. Ik zeg bewust “met het vliegtuig” en niet “met het machinegeweer”. Het is geen gewoon schieten met een geweer, maar richten met het hele vliegtuig. Niemand had toen kunnen vermoeden dat het idee van dit Fokker-vliegtuig nog eens zo’n enorme betekenis zou krijgen voor de luchtmacht. Nu, in de grote eindgevechten van de wereldoorlog, zijn er op de grote gevechtsdagen honderden van dergelijke vliegtuigen te zien in een heel klein gebied.
Niet iedereen is geboren als gevechtspiloot. Ik ken een heleboel dappere jonge mensen die ofwel niet kunnen vliegen of schieten, of iets anders, die het hebben geprobeerd en er niets van terechtkwam, die het snel opgaven en zich op een andere manier nuttig maakten voor het vaderland. Alleen leren vliegen, in een machine gaan zitten, de vijand opzoeken en neerschieten, dat gaat niet. Ik heb het zelf op de volgende manier geleerd: ik vocht aanvankelijk zonder succes als waarnemer in het zogenaamde tweezits gevechtsvliegtuig aan het westfront, daarna in het voorjaar van 1916 bij het offensief van Verdun als piloot in hetzelfde type vliegtuig. Daar heb ik minstens honderd tot honderdvijftig luchtgevechten gevochten. In deze luchtgevechten leerde ik zowel de eigenaardigheden van de vijand als die van onze eigen vliegtuigen kennen. In het tweezitsvliegtuig leerde ik vooral hoe je defensief moet vechten om niet neergeschoten te worden. Daarnaast vloog ik af en toe met een Fokker, waarin je niet defensief kunt vliegen, maar alleen offensief. Om deze reden kan zelfs een voorzichtige jachtvlieger nooit een gevechtsvlieger zijn. De voorzichtige piloot zal altijd defensief vechten, dus nooit iemand neerschieten, terwijl ik in een tweezitter met een machinegeweer-schutter achter me heel goed in staat ben om ook een tegenstander neer te schieten.
De jachtvlieger doorloopt normaal gesproken de volgende fasen: hij komt meestal als jonge piloot aan met de bedoeling om te vechten, neer te schieten en successen te boeken. Hij gaat er met veel enthousiasme tegenaan en wordt al snel door een ervaren Engelsman neergeschoten. Dit herhaalt zich een aantal keer, totdat zijn eerste roekeloosheid is verdwenen en hij het gevaar van zijn onderneming inziet. Nu komt het eerste kritieke moment, namelijk: hij heeft ingezien dat het levensgevaarlijk is en toch niet zo eenvoudig. En nu moet hij zijn angst overwinnen om weer met hetzelfde lef als waarmee hij begon de vijand aan te vallen en neer te schieten.
Je kunt zien hoe een beginner met zichzelf worstelt en vaak zijn innerlijke zwakheid niet overwint, en hoe de eerlijke uiteindelijk zegt dat hij niet meer kan, dat zijn zenuwen op zijn. Boelcke zei ooit: “Met zenuwen kun je alles goedpraten.” Als iemand niet eerlijk is tegenover zichzelf, komt hij niet, maar vliegt hij gewoon mee. Hij doet alsof hij daarmee zijn plicht en verantwoordelijkheid vervult. Hij schiet nooit iemand neer, maar neemt wel half deel aan de luchtstrijd. Hij wordt geslaagd omdat hij zich nooit meer in echt gevaar begeeft, bijvoorbeeld om een ander neer te schieten. Heel behendige mensen houden dat jarenlang vol, hebben uiteindelijk zelfs dit of dat Engelse konijntje op hun lijstje staan en moeten uiteindelijk toch naar huis vanwege uitgeputte zenuwen. Een uiterst klein percentage overwint dit stadium, waarin elke jachtvlieger terechtkomt, en is uiteindelijk ook bewust dapper. Deze man is de echte goede, bruikbare jachtvlieger, waarvan we in het Duitse leger godzijdank nog veel hebben.
Bij heel veel mensen speelt ambitie een grote rol. Iedereen moet een zekere ambitie hebben. Het mag alleen geen ongezonde ambitie worden. Luchtgevechten zijn altijd individuele gevechten. Ook al kan de jachtvlieger tegenwoordig niet meer alleen vliegen, uiteindelijk is het eindresultaat toch dat de situatie zich ontwikkelt, ontvouwt en dat het dan tot een individueel gevecht komt. Je kunt ook spreken van een eskadergevecht. Daaronder versta ik het gevecht tussen eskaders. Ik heb bijvoorbeeld met mijn eskader meerdere keren hele vijandelijke squadrons neergeschoten en vernietigd. Dit kan alleen worden bereikt met zeer goed getrainde kameraden, waarbij iedereen een kanon is en de ander kent als zijn broer. Met slecht getrainde squadrons kun je over het algemeen helemaal geen Engelsen neerhalen, je zit dan meestal alleen onder een hoop vijanden en moet ervoor zorgen dat je er nog heelhuids uitkomt.
De luchtgevechtstactiek in individuele gevechten is zowel tijdens als buiten de dienst talloze keren besproken en uitgelegd. Van elke ervaren gevechtspiloot wordt aangenomen dat hij een speciale tactiek heeft. Bovendien geloven veel jachtvliegers zelf dat ze een speciale tactiek hebben. Ik betwist dit. Deze mening is waarschijnlijk grotendeels te wijten aan enkele toevallige luchtgevechten. Iemand heeft ooit een Engelse Bristol-Fighter op een andere manier neergeschoten dan normaal. Omdat hij daarin slaagde, gelooft hij dat zijn manier van vechten nu de juiste is. Als de betrokkene dan veel successen boekt, geeft hij uiteindelijk toch toe dat hij de meeste vijanden op dezelfde manier heeft neergeschoten, namelijk: hij nadert de vijand van achteren zo dicht mogelijk, richt nauwkeurig en dan valt de vijand zeker neer. Dat dit de gevechtstactiek van de jachtvlieger is, weten de meeste Engelsen net zo goed als de Duitsers. Een tegenmaatregel is in theorie heel eenvoudig. Je moet er gewoon op letten dat er geen vijandelijk vliegtuig achter de staart van je eigen toestel komt te zitten. Dit klinkt ook weer heel eenvoudig, maar is in feite verdomd moeilijk. De meeste jachtvliegers worden uiteindelijk toch van achteren verrast en neergeschoten. De mens heeft nu eenmaal maar twee ogen, en die kijken juist naar voren. Nu moet iemand zijn toestel besturen, het motorvermogen regelen, opletten waar hij zich bevindt, dicht bij de eigen vliegtuigen blijven waarmee hij samen vliegt, en bovendien nog opletten waar de vele vijandelijke vliegtuigen rondvliegen. Dat alles lukt een beginner zelden. Elk moment de luchtgevechtssituatie overzien, als het ware boven de zaak staan, dat is het moeilijkste en moet worden geoefend. Dat kan niet in het etapiepark, dat kan niet op een vliegschool of jachtvliegschool, of hoe die scholen ook mogen heten: dat kan alleen bij de vijand. Ik zeg altijd: godzijdank, het kan alleen bij de vijand. De arme beginners, wat zouden ze te lijden hebben als ze dat in eigen land moesten leren! Een jachtvlieger moet niet alleen moedig zijn en de onvoorwaardelijke wil hebben om de vijand te vernietigen, maar bovenal een goed oog hebben. Daarom kan hij gerust een bril of een monocle dragen. Wintgens was bijvoorbeeld erg bijziend en schoot toch twintig Engelsen neer. In dit geval versta ik onder een goed oog het oog van de jager, het snel overzien van de situatie met het gezicht. Als ik bijvoorbeeld ga jagen, zie ik meestal meer dan de jager die mij begeleidt of de vriend die mij vergezelt en het gebied goed kent. Nauw verbonden met het oog van de jager is de aandacht.
Het beheersen van zijn vliegtuig komt naar mijn mening op de tweede plaats. Deze bewering van mij heeft al veel mensen, ook de experts, aan het twijfelen gebracht. Ik ben zelf geen vliegkunstenaar, maar ik ken een groot aantal succesvolle jachtvliegers die een hekel hadden aan scherpe bochten, en toch hebben ze menig vijand neergeschoten. Zo wordt bijvoorbeeld van de succesvolle Beierse eerste luitenant Kirmeyer, de opvolger van Boelcke, beweerd dat hij alleen rechtdoor kon vliegen. In een dienstbrief schreef ik ooit het volgende: ik heb liever een beginner die alleen naar links kan vliegen – naar links gaat namelijk beter dan naar rechts, dat komt door de draaiing van de propeller – maar die wel de vijand aanvalt. Ik heb altijd de voorkeur gegeven aan zulke mensen boven duik- en bochtvliegers, die weliswaar voorzichtig zijn en bij elke aanval de mogelijkheden afwegen. Natuurlijk kan het geen kwaad als iemand goed kan vliegen. Dat komt later soms goed van pas in de strijd tegen eenzitsvliegtuigen, die wendbaar en snel zijn, maar het is niet absoluut noodzakelijk voor een jachtvlieger.
Nu komt het schieten. Als ik een jachtvlieger die al langer vliegt vraag waarom hij nog niets heeft neergeschoten, krijg ik vaak als antwoord: “Ja, ik weet het niet. Ik raak nooit iets, ik schiet vast zo slecht!” Dat bestaat niet. Boelcke was geen schietkunstenaar. Ik heb met hem op patrijzen gejaagd en hij heeft er nooit een geraakt. En toch waren de Engelsen die hij neerschoot doorzeefd met machinegeweerschoten! Als ik op vijftig meter afstand van de vijand kom en dan richt via vizier en korrel, dan moet de tegenstander geraakt worden. Slecht schieten bestaat niet. De meesten hebben een rekbaar begrip van vijftig meter. Ik heb al met jonge mensen gesproken met wie ik zelf heb gevlogen, waarbij ik hen heb geobserveerd. Ze vertelden me achteraf dat we tot op tien meter waren gekomen. Ik overdrijf niet als ik zeg dat je er gerust twee nullen achter kunt zetten. Zo hebben de goede mensen zich in het heetst van de strijd vergist. Als ze uiteindelijk goed kunnen inschatten en ze zijn echt tot op tien meter genaderd, dan vergeten ze te richten via vizier en korrel en drukken ze uit opwinding op de machinegeweer-knoppen en schieten ze in het wilde weg. Niet iedereen is in staat om op het laatste moment zijn volledige tegenwoordigheid van geest te behouden, rustig te richten via vizier en korrel en zijn hoofd erbij te houden. Dit soort mensenjacht moet echt worden geoefend.”
Comments (0)