Het draait allemaal om de strijd
Event ID: 583
Categorieën:
18 juli 1917
Source ID: 22
“De commandant van een jachteskader moet zich direct bij zijn troepen bevinden. Het kan niet zo zijn dat hij ergens in het achterland woont, telefonisch met zijn piloten communiceert en zijn bevelen theoretisch vanuit zijn bureau in de achterhoede geeft – zo kan het niet. De commandant van het jachteskader moet zich door eigen observaties in de strijd van de capaciteiten van de betreffende personen overtuigd zijn van zijn individuele jachteskaderleiders, hun ondergeschikten en zelfs van elke individuele jachtvlieger van een eskader. Vliegen voor de vijand is niet iets waarbij je je kunt richten op de ranglijst. Een bruikbare gevechtspiloot is alleen degene die de vijand aanvalt waar hij hem ziet, die altijd bereid en in staat is om een gevecht aan te gaan en die zich niet afvraagt of hij aan het einde van dat gevecht zelf met verbrijzelde ledematen op de grond zal liggen. Er lopen veel heren in mooie uniformen rond, maar dat maakt hen nog lang geen fatsoenlijke gevechtspiloten.
De commandant van het jachteskader moet het kaf van het koren kunnen scheiden. Dat kan hij alleen als hij voortdurend samen is met de mensen die hij commandeert. Maar dat is niet alles. De commandant van de jachteskaders moet zelf een jachtvlieger zijn, en wel een goede, met andere woorden een succesvolle. Hij moet zelf mee opstijgen. Waarom? Omdat hij moet observeren hoe zijn mannen vechten. Dat is het allerbelangrijkste. Hij moet weten welke mannen hij samen moet inzetten voor een eskadervlucht; hij moet kunnen beoordelen welke elkaar aanvullen, welke samen in de lucht inzetbaar zijn. De gevechtseskaders aan het front die iets presteren, bestaan uit kameraden die elkaar goed kennen, die in de strijd op elkaar zijn ingespeeld en die allemaal precies weten dat niemand de ander in de steek laat als het erom spant.
Kameradschap is eigenlijk het belangrijkste in een jachteskader. Ik tolereer geen onruststokers, ook al zijn ze misschien verder heel bruikbare mannen tegen de vijand. De commandant van een eskader moet niet te veel bevelen geven aan zijn jachteskaders. De eskaderleider moet absoluut vrij kunnen jagen in een hem toegewezen gebied. Op belangrijke momenten moet de commandant de jachteskaders hun belangrijkste gevechtsgebied toewijzen, zonder, zoals soms gebeurt, te mogen voorschrijven dat men een bepaald traject “drie keer moet doorvliegen”. Dergelijke bevelen zijn volslagen onzin. De jachtvliegers moeten in het hun toegewezen gebied rondvliegen zoals het hen uitkomt, en als ze een tegenstander zien, vallen ze hem aan en schieten ze hem neer. Al het andere is onzin. Voor ons telt alleen het neerschieten. De goede, al heel oude heer Slausewitz heeft al gezegd dat in oorlog niets anders zin heeft dan de vernietiging van de vijand. Als iemand beweert dat het erom gaat de vijand alleen door de aanwezigheid van jachtvliegtuigen op een bepaald punt van het front te weerhouden van observatie- en verkenningsvluchten, dan heeft hij het mis. De heerschappij in de lucht tijdens een oorlog kan alleen worden veroverd door te vechten, dus door neer te schieten. Bovendien hebben dergelijke bevelen een verwoestend effect op jachtvliegers, wier zenuwen niet zo sterk zijn en wier vechtlust gemakkelijk kan worden ondermijnd. Als een toch al wat voorzichtige jachtvlieger nog eens te horen krijgt: “U presteert hetzelfde als u alleen maar aan het front op en neer vliegt, als degene die de vijand aanvalt en vernietigt”, dan wordt deze toch al ietwat twijfelachtige jachtvlieger volledig onbruikbaar gemaakt. Dat moet ons hogere commandocentrum inzien, het gaat niet om nog zo goed geformuleerde bevelen, het gaat alleen om de strijd.”
Comments (0)